Deze Week In Uit het veld:
1. Tentoonstelling over sportleven Willem Augustin
2. Herdruk Verborgen Competitie
3. Bizarre spelregels
4. Braziliaans wit
5. Doping en apartheid beroemdste Nederlandse woorden
6. Sex, drugs en autoracen (1)
De Amsterdamse schaatser Willem Augustin is op 81-jarige
leeftijd overleden. De schaatser werd bekend door alle Elfstedentochten
vanaf 1941 mee te schaatsen. Als overtuigd communist was hij een zeer
aparte verschijning op de ijsbaan. Augustin werd op 7 februari 1923 geboren in de Jordaan en leefde daar in
zeer armoedige omstandigheden. Zoals hij twee jaar geleden zei: "Mijn vader
was kraandrijver bij Werkspoor. Toen kwamen die crisisjaren, en werd het
hele zooitje op straat geschopt. Wij waren de pettenjongens, want iedereen
had een pet op. Arbeiders droegen toen petten, en heren hadden hoeden."
Op jonge leeftijd leerde hij schaatsen, wat altijd zijn grote liefde zou
blijven. "Mijn hele leven heeft met schaatsen te maken. Op alle soorten
gebieden: tochten rijden, wedstrijden, langebaan, skeeleren, alles. Heel
gek. Het lijkt een beetje eentonig, maar het is wel zo."
In 1941 deed hij voor de eerste keer mee aan de Elfstedentocht. Omdat hij
de laatste trein van Amsterdam naar Leeuwarden had gemist, ging hij met de
fiets over de Afsluitdijk. "Eindelijk kwam ik in Den Oever terecht. Ik wist
niet eens dat die plaats bestond, dat kenden wij niet. Ik heb nog vaak af
moeten stappen, om het weer een beetje warm te krijgen, om weer gevoel in
m'n benen te krijgen. Want het vroor als de pest. In Den Oever zag ik voor
het eerst weer een soort huisje. Daar ging ik vragen naar de Afsluitdijk.
Dat wist ik, maar waar die was wist ik niet. Ik ging naar dat huisje toe en
klopte aan. Het was toen half twaalf. Ik zei: "Mijnheer, ik moet naar
Leeuwarden toe. Ik zoek de Afsluitdijk." "Afsluitdijk?" "Ja, ik moet naar
Leeuwarden." "Wat ga je daar doen?" "Wat ik daar ga doen? Ik ga de
Elfstedentocht rijden." "Elfstedentocht rijden? Man, man, man, je komt er
niet eens."
Augustin haalde het wel, ondanks de koude en een arrestatie wegens schenden
van het uitgaansverbod. Vanaf dat jaar zou hij alle Elfstedentochten
meerijden.
Twee jaar geleden zochten Marnix Koolhaas en ik hem op voor een
documentaire over de Elfstedentocht van 1963. Augustin woonde toen al
twaalf jaar in het Friese Hindeloopen, om de hoek van het Schaatsmuseum.
"Ik ben hier elke ochtend, effe een bakkie halen. En 's middags nog eentje
om een uur of drie. Een soort aanloopje van me, gezelligheid." Zijn
woonhuis was gevuld met communistische boeken en relikwieën, want zijn hele
leven is hij die ideologie trouw gebleven. Het maakte hem een aparte
verschijning onder de Elfstedenrijders, die door zijn staat van verdienste
in dit circuit wel respect had afgedwongen.
Augustin stond in Amsterdam bekend als Ome Willem, de man die op de Jaap
Edenbaan de halve stad heeft leren schaatsen. Naast schaatsen was hij onder
meer actief als bokser, rugbyspeler en baanrenner.
Twee weken geleden raakte Augustin gewond door een ongeluk in zijn huis.
Dat is hem nu dus fataal geworden. Met Augustin wordt een compleet
hoofdstuk uit de geschiedenis van de Elfstedentocht begraven. Want zulke
mensen zijn er niet veel meer.
Hier volgt het verhaal van Willem Augustin over de Elfstedentocht van 1941,
dat Marnix Koolhaas en ik twee jaar geleden hebben opgenomen en verwerkt in
het boek De Mannen van 63. Omdat het zo prachtig is, stuur ik het nu mee in
deze nieuwsbrief. Om, mede namens Marnix, aan iedereen te laten weten
hoezeer we onder de indruk waren van de prestaties van Willem.
"In Amsterdam hoorde je niet veel over het schaatsen in de rest van het
land. In Friesland was ik nog nooit geweest. Toch spraken we in de winter
wel over de Elfstedentocht. Van 1940 wist ik van het Pact van Dokkum, maar
meer ook niet. Toen kreeg je in 1941, toen de oorlog was uitgebroken, weer
een Elfstedentocht. Ze zeiden tegen me: "Willem, dat ken jij ook."
"Het zal wel", zei ik, "maar hoe moet ik daar komen? Ik heb geen geld." Ik
had toen een oom, die mij wel eens wat gaf of voorschoot. Dat mocht
eigenlijk niet van mijn moeder, want schuld was een schande. Deze oom Jan -
ik had wel zes Ome Jannen in de familie - gaf me dan een knaak of een
gulden. Voor de sport en zo. Tegen zijn vrouw had mijn moeder gezegd dat ik
geen geld mocht krijgen als ik langs zou komen. Ze voelde de bui al
aankomen. Toch ben ik de dag voor de Elfstedentocht naar Ome Jan gegaan.
Hij was een kleine aannemer, een bouwvakkertje. Hij was toen even niet
thuis. "Die zal zo wel komen", zei mijn tante. Die dacht natuurlijk bij d'r
eigen: 'Die komt voor centen.' En gelijk had ze. Afijn, Oom Jan kwam
eindelijk thuis en ik vertelde hem meteen over de Elfstedentocht. "Ah,
Willem, dat kan jij ook. Dat kan jij ook."
"Ja, oom Jan", zei ik, "dat kan ik zeker wel." En meteen keek mijn tante
uit de keuken om de hoek en riep: "Jan! Jan! Geen geld geven, hoor."Mijn
oom bromde een beetje. Tante bleef alles in de gaten houden, maar op een
gegeven moment zei hij: "Niets geen gelul. Hier heb je een tientje van me."
Nou, dat was een hoop centen. Mijn tante en oom hadden meteen een enorme
ruzie. Dat was hard tegen hard. Maar ja, ik had toch mooi dat tientje.
Toen moest ik eerst helemaal van de Jan van Galenstraat lopend naar huis.
Ik dacht ondertussen: 'Nou mot ik toch maar naar die Elfstedentocht, maar
hoe doe ik dat?' Met de trein, dacht ik. Voor een tientje kon je toch mooi
met de trein mee. Ik kwam thuis en mijn moeder zei meteen: "Je bent zeker
weer bij Oom Jan geweest? En je hebt geld geleend, hè?"
"Geleend?", zei ik. "Ik heb een tientje gekregen." "Een tientje?!?" "Ja,
kijk maar." En ze pikte het zo uit mijn poten, in één keer. Toen ben ik
toch zó kwaad geworden. Ik geloof dat ik zelfs een kopje heb stuk
gesodemieterd tegen de muur. Ik was door het dolle heen, want ik was mijn
geld kwijt. Ik kon niets meer doen. "Dat gaat helemaal niet door",zei mijn
moeder.
Mijn opoe was er ook, en die zei: "Nou, dan ga je volgend jaar maar." Die
dacht dat het elk jaar feest was. Dus ik soebatten, huilen, schelden, maar
niets hielp. Mijn vader kwam thuis hij had net even werk en we aten
boerenkool. Ik weet het nog precies. "Willem, die rotzak heeft toch weer
een tientje gehad", zei mijn moeder tegen m'n vader - m'n vader heette ook
Willem. "Ik heb nog zo gezegd, geef niets, maar nu heeft Jan dat rotjong
toch weer een tientje gegeven."
"Waar is dat tientje dan?" vroeg mijn vader. "Dat heb ik afgepikt." Stilte.
En de tijd ging steeds verder. De boerenkool was bijna op, en toen zei die
ouwe: "Weet je wat ik doe? Hannie, geef dat tientje terug." "Ja, maar..."
"Niks geen gesodemieter, en geef dat tientje. Geef op dat tientje! Van mij
krijgt hij nog vijf gulden uit de pot."
Bij ons thuis hadden we een pot met allemaal centen. Die gooiden we erin
voor een uitje één keer per jaar. Dat gaat helemaal goed, dacht ik. Dat
wordt samen vijftien gulden. "Hoho", zei mijn vader. "Je gaat eerst even
bellen, en dan vraag je wanneer de laatste trein naar Friesland gaat. Dan
ga je daarmee maar naar die tocht toe."
Maar waar moest je bellen? Dat kon alleen bij de sigarenwinkel, want wij
hadden helemaal geen telefoon in die tijd. Dus ik ging naar de
sigarenwinkel, maar toen was het al kwart voor zessen. Ik bellen. "De
laatste trein vertrekt om zes uur." Van de Spaarndammerdijk naar het
Centraal Station kon je niet in tien minuten lopen. Ik dacht:
'Godverdikke.' Ik kwam thuis en zei: "Die trein is al weg."
Mijn ouwe: "Weet je wat? Ga naar het Bodencentrum op de Nieuwezijds." Daar
zaten toen allemaal bodes, die gingen naar Alkmaar, naar Utrecht en overal
naar toe. Allemaal eenmansbedrijfjes. "Misschien is er nog wel één die naar
Friesland gaat. Dan geef je die kerel een paar knaken. Kan je lekker
meerijden. Als je niet meekan, kom je maar weer terug."
Ik stopte snel mijn schaatsen in een zakkie op mijn rug. Ook een handdoek
zat erbij, ik weet nog steeds niet waarom ze die erin gestopt hebben. En
broodbonnetjes. Maar niets te eten. Ik had wel net boerenkool gegeten, maar
dat zou toch wel handig geweest zijn.
Toen ben ik op mijn fiets gestapt, met mijn colbertje en een trui, en mijn
stalen oorkleppies en handschoenen, maar zonder muts. Maar op de
Nieuwezijds was geen bode meer te bekennen. Allemaal vertrokken of al naar
huis. Ik dacht: 'Wat nou? Weet je wat? Kan mij het schelen, ik ga op de
fiets.' Ja, toen kwam ik op die gedachte. Ik ben naar de pont gereden
achter het station. Het vroor zo'n tien graden, het was flink koud op de
pont. Er stond een auto met viskisten, en ik vroeg die kerel of ik kon
meerijden. "Nee jongen", dat kan niet, zei hij. "Daar beginnen we niet
aan. Als iemand nee zei, was het nee. Als jongen van achttien jaar geloofde je
dat. Moet je nou niet doen, want dan steken ze een mes in je sodemieter.
'Nou ja', dacht ik, 'dan niet. Dan maar fietsen.'
Het had al lang gevroren, en er lag veel sneeuw. Die auto kon dus niet zo
hard rijden, hij reed bovendien op houtgas. Benzine was toen al schaars.
Vanaf de pont draaide ik snel achter die auto. Ik reed me eigen uit de naad
achter die auto aan. Over de oude weg langs het Noord-Hollands kanaal. Via
Ilpendam en Purmerend kwam ik zo met veel pijn en moeite in Hoorn terecht.
Ken je nagaan. Dat ik dat heb gedurfd, maar gelukkig bleef ik overeind
achter die auto. Van onder die auto kwam een enorme koude wind, en die wind
bevroor mijn voeten. In Hoorn stopten ze, en gingen een soort café binnen
waar je surrogaat-koffie kon krijgen. Ik ging daar ook maar een bakkie
koffie halen, ik was ook wel aan iets warms toe. Ik naar binnen, en toen
zagen die twee kerels mij. "Verrek", zeiden ze, "waar kom jij nou vandaan?"
"Nou jongens, ik heb achter jullie aan gereden." "Wat?", zei hij. "Heb je
achter ons aan gereden? Als ik dat geweten had, had je wel mee kunnen
rijden." "Ja, daar heb ik nou niks meer an." "Maar waar ga je dan naartoe,
man?" "Ik moet naar de Elfstedentocht." "De Elfstedentocht? Die is
morgenochtend! Dat haal je nooit meer."
Het was al dik na zevenen. In dat café kwam ik weer een beetje bij. Toen
ben ik alleen verder gefietst, en moest goed zoeken naar de borden naar
Leeuwarden, want alles was verduisterd vanwege de oorlog. Maar ik wist
helemaal niets, ik kende geen heg of steg. De Wieringermeerpolder was toen
pas ontgonnen. Er stond geen reet, er groeide niets, geen boom, geen huis.
Alleen in het begin misschien en aan het einde.Verder helemaal kaal, ook geen
bord te bekennen. Ik heb maar de breedste weg aangehouden. Dat moest toch
de hoofdweg wezen. Eindelijk kwam ik in Den Oever terecht. Ik wist niet
eens dat dat bestond, dat kenden wij niet. Ik heb nog vaak af moeten
stappen, om het weer een beetje warm te krijgen, om weer gevoel in mn benen
te krijgen. Want het vroor als de pest. In Den Oever zag ik voor het eerst
weer een soort huisje. Daar ging ik vragen naar de Afsluitdijk. Dat wist
ik, maar waar die was wist ik niet. Ik ging naar dat huisje toe en klopte
aan. Het was toen half twaalf. Ik zei: "Mijnheer, ik moet naar Leeuwarden
toe. Ik zoek de Afsluitdijk." "Afsluitdijk?" "Ja, ik moet naar Leeuwarden."
"Wat ga je daar doen?" "Wat ik daar ga doen? Ik ga de Elfstedentocht
rijden." "Elfstedentocht rijden? Man, man, man, je komt er niet eens." "Oh
nee?" "Welnee, je komt er niet. Kom maar even binnen."
Even bij de kachel gezeten en wat brood van hem gekregen. Toen zei hij: "Je
mag na twaalf uur niet meer op straat, en jij wil nu de dijk over? Daar
staan Duitsers, en die pakken je en dan ben je er bij, jongen." Maar ik was
nog jong en onervaren en dacht: 'Nou ja. Dat zien we dan wel.' Ik geloofde
het niet zo. Ik zeg: "Nou, ik ga toch." "Je moet het zelf weten, hoor. Ik
heb je gewaarschuwd. De Afsluitdijk is die kant op en als je die weg neemt,
kom je er wel."
De Afsluitdijk was toen nog maar een tweebaansweggetje. En koud in die open
vlakte! Steeds maar even rennen met de fiets om warm te blijven. Gelukkig
geen Duitser, niets te bekennen. Gaat goed, dacht ik. Ik dacht ook niet dat
ik opgepakt zou worden, dat speelde toen nog niet zo. Ik had pas zo'n
persoonsbewijs gekregen, en daarmee voelde ik me wel veilig. Ik wist ook
niet eens dat die Afsluitdijk dertig kilometer lang was. 'Wat een pokkenend
is dat', dacht ik. Ik reed niet op een racefiets, maar op een gewone fiets.
Eindelijk in de verte twee schimmen. Ik er naar toe.
"Halt! Ausweis!" Dat zeiden die Duitsers toen altijd. Ik liet dat ding zien
dat ik pas gekregen had. "Is goed." Ik sprak wel een mondje Duits, dat had
ik in drie jaar op de ULO geleerd, maar ik kon ze toch niet verstaan. Ik
geloof dat het Oost-Friezen waren. Die hebben ook zo'n apart Fries taaltje,
op zijn Duits dan. "Ja", zei ik, "Ich moet Schlittschuhlaufen. Schlittschuh."
Ze wisten geloof ik niet eens wat dat was. Dus ik haal mijn tas van de rug,
en laat m'n schaatsen zien. "Alsteblief." Hij pakt ze aan, en houdt ze
tegen de hemel aan. "Jaja." En toen wat tegen elkaar praten, maar dat kon
ik niet verstaan. Wat nou? Ze wisten geen raad met me, wat moesten ze met
zo'n jongen doen, s nachts op de Afsluitdijk? Ze deden zoiets van
'Sodemieter maar op.' Dat begreep ik meteen. Dus gauw die schaatsen terug
in de tas, en ik meteen weer weg.
Toen kwam ik uiteindelijk in Zurich. Wist ik ook niet dat dat bestond. Daar
was een restaurant-hotel, dat staat er nu nog. Daar was ik om een uur of
half twee, en ik hoorde er stemmen. Ik had helemaal geen zin meer om verder
te gaan, want het was zo koud als de pest, en ik had inmiddels ook stevige
honger. Ik naar binnen, want de deur was open. Ik kon niets zien, het was
hartstikke donker. Toen kwam er een vrouw. Ik zei: "Kan ik hier tot vier
uur blijven? Want ik moet naar de Elfstedentocht." "Nee",zei ze. "Dat kan
niet, hoor. Blijf maar even bij de kachel zitten, maar dan moet je toch
weer weg."
Ik ben een beetje bijgekomen, en toen weer vertrokken naar Harlingen. Dat
stond op een bord, dus ik ging erheen. Maar ik had helemaal geen zin meer.
'Jeminee', dacht ik, 'dit is niks. Veels te koud.' Ik zag het station in
Harlingen. Ik wilde daar even gaan zitten, maar toen werd ik ineens
aangehouden door twee Hollandse smerissen en moest ik mee naar het bureau.
Die hebben proces-verbaal opgemaakt. Ik heb naderhand zeven en een halve
gulden boete gekregen, maar ik mocht wel tot vier uur bij hun blijven
zitten, bij de kachel. Ze wilden me niet in een cel stoppen. "Ik zal wel in
slaap vallen", zei ik, "maar je moet me dan wel wakker maken om vier uur.
Want dan moet ik weer verder." "Dat doen we."
Ik zat bij de kachel en was natuurlijk meteen vertrokken. Om vier uur werd
er aan mijn schouder gerukt. "He! Wil je nog weg? Ik zou het maar niet
doen, want het is veel te koud." "Hoe laat is het?" "Vier uur." "Godver,
dan mot ik weg. Dan mot ik weg." Ik kreeg nog wat sneetjes brood van de
ene, en een kop thee van de ander. Toen ben ik maar weer de borden gaan
volgen naar Leeuwarden, Leeuwarden, Leeuwarden. En zo ben ik toch in
Leeuwarden terecht gekomen.
De wedstrijdrijders waren al vertrokken, en de eerste tochtrijders gingen
om half zeven weg, meen ik. Van half zeven tot zeven uur was er nog een
inschrijving voor laatkomers. Ik heb mijn fiets daar neergekwakt, want in
die tijd werd er nog niet zo gejat, en ik ben daar terechtgekomen. Het was
bij de Harmonie. Er zaten nog een paar mensen. "Kan ik nog inschrijven?"
"Ja jongen, dat kan." Ik meen dat ik drie of drie en een halve gulden moest
betalen. Dat heb ik gedaan, en ze zullen wel gedacht hebben: 'Wat komt die
gozer nou eigenlijk doen hier?' Ik ben daar gaan zitten om een beetje bij
te komen. Mijn benen waren zo koud. Maar ik had ze niets verteld, dus ze
wisten helemaal niet wat ik allemaal al had meegemaakt.
Ik ben toen gewoon aan de Elfstedentocht begonnen. We reden om de Noord,
zoals dat heet, dus eerst naar Dokkum. Maar al in Birdaard, langs de
Dokkumer Ee, voelde ik dat het niet ging. Ik stierf van de honger, ik was
helemaal leeg. Ik kon geen stap meer doen. Ik zag een huisje, en klopte
daar aan. Er werd open gedaan, en daar stond een kerel in zijn lange
onderbroek, nachtmuts op. Ik vroeg: "Mijnheer, hebt u wat te eten voor me?
Want ik heb zo'n honger en ik moet de Elfstedentocht rijden." "Kom binnen,
jongen, kom binnen."
Toen kwam zijn vrouw naar beneden, ook met de nachtkleren aan. "Snij brood
voor die jongen", zei die man. 'Die hebben het goed', dacht ik. En zij maar
brood snijden en snijden. Melk met chocolade erbij. Ik heb me helemaal
volgestampt daar. Maar toen kwamen er nog eens negen kinderen naar beneden.
Die gingen allemaal zitten, en keken me aan alsof ik een soort wereldwonder
was. Toen ik me volgegeten had, wilde ik weg. Maar ja, ik had geleerd dat
als mensen goed voor je zijn, je niet meteen mag weglopen, en eerst netjes
moet bedanken. Of eventueel wat geld geven, maar dat mocht niet. "Mag ik
dan wat in de spaarpot gooien van de kinderen?" Met veel pijn en moeite
mocht dat en ik heb er drie kwartjes ingestopt. "Dan ga ik nu maar."
"Wacht maar effetjes", zei die man. "Wacht maar effetjes?" "Ik ga met je
mee. Wij zijn vissers." Ze hadden boten in de Lauwerszee, helemaal boven in
Friesland. Toen kwamen de twee oudste zoons van hem tevoorschijn, en hij
eindelijk ook, met een zaag, touwen, palen, nettenrotzooi en bijlen. Dat
ging allemaal mee op een slee. Maar die lui konden helemaal niet schaatsen!
Een beetje schuifelen. Ik dorste niet weg te rijden, want je moest erbij
blijven uit beleefdheid. Ik geloof dat we pas om negen uur in Dokkum
aankwam. Eindelijk! Er stonden wat mensen daar, en die wilden van ons weten
waar we vandaan kwamen. Gelukkig deden die Friezen het woord. Ik kreeg een
stempeltje en zij gingen verder naar het noorden. Nou, en toen kon ik pas
echt de Elfstedentocht gaan rijden. Geen pijn meer in mijn buik, want ik
had flink gebunkerd. Het schaatsen ging vanzelf. Af en toe was ik alleen
een beetje slaperig. Ik heb wel heel veel mensen ingehaald.
's Avonds om een uur of half negen kwam ik aan, en dat was een goede tijd.
Want om negen uur stond ik nog in Dokkum, en heb dus behoorlijk hard
gereden voor mijn doen. Onderweg heb ik alleen maar geleefd op
surrogaat-koekjes en andere surrogaat-spullen. Ik had nog ƒ3,75 over. Maar
ja, je komt er aan en je moet slapen. Je kan natuurlijk niet meteen naar
huis toe. "Daar en daar is een fabriek", zei iemand, "daar kan je wel
terecht." Ze hebben me de weg gewezen, en ik ben bij een pakhuis gekomen.
Daar moest het zijn. Het lag vol met jute zakken. Hartstikke donker, want
je mocht er geen licht voeren. Ik ging helemaal naar boven, en daar hoorde
ik stemmen. Ik hoorde ze zeggen: "Er komt er nog eentje binnen."
Ik zei: "Hoe gaat het hier eigenlijk?" "Ja jongen, in die hoek liggen een
stelletje zakken. Pak maar een zooitje zakken en maak er een bed van en ga
maar leggen hoor." Ik in die hoek een zooitje zakken neergekwakt en ik ben
er gewoon opgevallen. Ik was in een poep en een scheet weg, natuurlijk. Ik
heb lekker geslapen en werd de volgende dag gefeliciteerd, want ik was
jarig. Ik werd achttien, en had dus eigenlijk die tocht een dag te jong
gereden. "Hoe weten jullie dat nou dat ik jarig ben?" Bleken die smerissen
in Harlingen een bericht doorgezonden te hebben dat een of andere idioot,
ik dus, op weg was naar de Elfstedentocht. Ik kreeg nog wat sneetjes brood,
en wat te drinken, en toen kon ik weer gaan.
Maar hoe moest ik terug? Weer met de fiets? Daar had ik geen zin in, hoor,
dat mag je best weten. Ik had nog die ƒ3,75, en ik ging naar het station om
eens te vragen wat het kostte naar Amsterdam. "Ja mijnheer, dat kost drie
gulden." 'Dan hou ik nog 75 cent over',dacht ik. "Maar ik heb nog een fiets
bij me." "Die kan ook mee. Maar niet meteen, maar met een andere trein. Dat
kost twee kwartjes." Had ik nog een kwartje over. Ja toch?
Ik denken: 'Wat zal ik doen? Wat zal ik doen? Ik ga niet met de fiets
terug. Heb ik geen zin meer in, echt niet.Doe dan maar.' En ik met de trein
weer terug. Dat ging vanzelf. Op het station in Leeuwarden heb ik nog een
kop surrogaat-koffie van vijftien cent kunnen kopen. Had ik nog een
dubbeltje over. Moet je nou om komen, om een dubbeltje. Maar de tram in
Amsterdam kostte toen elf centen. Ze hebben het nou over zwartrijders, maar
die had je vroeger ook. Alleen werd het niet zo genoemd. Je had een tram
met een aanhangwagen en dan was er een voorbalkonnetje, de zitplaatsen en
een achterbalkonnetje. 'Als ik nou in de achterste wagen blijf', dacht ik,
'ken ik misschien voor niks naar huis rijden.'
Maar dat ging meteen helemaal fout, want het eerste wat die kerel van de
kaarten deed, was naar het achterbalkon komen. "Wat moet je?" "Ik moet een
enkeltje." En ik legde het dubbeltje neer. "Dat kost elf centen." Maar die
had ik dus niet. En ik maar zoeken in mijn zakken enzo.
"Verrek, ik weet niet waar die cent gebleven is." "Schiet een beetje op
man. Sodemieter anders maar op, want we moeten weg. We gaan niet op jou
wachten. Pas op of ik lazer je er vanaf."
Zo werd er tegen je geluld vroeger. En je ging er af, hoor! Dat was gewoon
zo. "Maar ik snap niet waar die cent is." Toen stond er opeens een man met
een hoed op. Een man met een hoed was voor ons een heer. Die had wel een
beetje ping-ping in onze gedachten. Wij waren de pettenjongens, maar zo
iemand was van betere komaf. Hij zei: "Is er iets aan de hand?" Een beetje
geaccentueerd. "Ja, die klootzak moet een cent geven. Ik krijg nog een cent
van hem, en anders dan sodemieter ik hem er van af. Ik heb geen tijd meer."
"Nou, kalm aan. Die cent krijgt-ie dan wel van mij." En hij haalde een cent
uit zijn zak, en die betaalde hij. Zo kwam ik dus weer thuis. Niet te
geloven, man! Eén cent! Moet je nou om komen.
"He! Hij is er weer", zeiden ze thuis. "Dag moe, dag pa." Hij zei: "Ben je
nog lekker meegereden met zo'n bode?" "Hoe kom je daar nu bij? Ik ben zelf
op de fiets gegaan." "Wat?" zei hij. "Ben je op de fiets gegaan?"
Een andere Oom Jan, die een café had op de Ceintuurbaan, had een zoon die
ijshockey speelde in de Apollohal. Ze dachten eerst dat hij die de tocht
gereden had, maar dat was ik dus. Toen moest ik naar dat café komen om voor
het eerst mijn verhaal te vertellen dat ik nu ook verteld heb.
Niet verwacht dat de dood van Willem Augustin zulk groot nieuws zou worden,
maar het is terecht. Afgelopen weekend dus overleed deze markante schaatser.
Maandagavond was de curieuze situatie dat Willem tegelijkertijd te zien was
op Nederland 2 en 3. NOVA begon om ongeveer 22.45 uur en vlak voordat deze
bijdrage was afgelopen, werd bij Studio Sport de band ingezet. Het waren
opnamen van NOVA uit 1997, die door Studio Sport in een andere volgorde
werd uitgezonden. Nou ja, het zal wel. Wat NOVA ervan gemaakt heeft, staat op
www.novatv.nl
0-8
In 1978 werd de afscheidswedstrijd gespeeld van Johan Cruijff, veertien jaar nadat hij zijn debuut had gemaakt in Ajax-één. De erewedstrijd tussen Ajax en Bayern München vond plaats op dinsdag 7 november 1978, in het Olympisch stadion in Amsterdam. Wat een feest had moeten worden, uit dank voor zoveel onvergetelijke momenten, werd één boze droom. Het werd …0-8. Hier een terugblik met diverse betrokkenen.
HISTORISCH SPORTNIEUWS
De koudste klik van het jaar!
Dit is de site over de Elfstedentocht van 1963. Naar aanleiding van het multimediaproject van Jurryt van de Vooren en Marnix Koolhaas verscheen onlangs een boek over de beruchte tocht. Elders op deze site een link naar Bol om het boek omline aan te schaffen. Dat kan overigens ook in de gewone boekhandel. Inmiddels is De mannen van '63 aan de derde druk toe.
Overigens is de documentaire, het boek en site over de Elfstedentocht 1963 genomineerd voor het Prix d'Italia, in de categorie voor het beste multimediaproject! Ook wordt overwogen de uitzending in te sturen naar een internationaal radiofestival in Berlijn.
Uit Het Veld is een nieuwsbrief over sportgeschiedenis en bevat informatie over ontwikkelingen bij de
jonge academische discipline 'sportgeschiedenis'. Ook publiceert het
artikelen over de historische achtergrond van actuele gebeurtenissen in de
sportwereld. Het verschijnt zeer regelmatig. Tijdens grote sportevenementen zelfs dagelijks. Overname is mogelijk na toestemming van de maker.
'Uit het veld' wordt gecoördineerd door Jurryt van de Vooren, sporthistoricus uit Amsterdam en free-lancer bij onder andere het NRC Handelsblad, Business Nieuws Radio, VPRO en NOS Langs De Lijn. Geïnteresseerden kunnen zich abonneren op Uit Het Veld. De nieuwsbrief krijgt u dan per E-mail toegestuurd.
HOTELREKENING NEDERLANDS ELFTAL 1974 OP INTERNET
De complete rekening van het Waldhotel in Hiltrup, waar de Nederlandse
voetballers verbleven tijdens het WK Voetbal in 1974, is op internet
geplaatst. Deze nota werd aan de KNVB verstuurd en is per dag verwerkt. Het
origineel ligt sinds anderhalve jaar in het Algemeen Rijksarchief ARA in
Den Haag als onderdeel van een groot archief van de (Koninklijke)
Nederlandse Voetbalbond. Het is algemeen toegankelijk voor elke
geïnteresseerde. Elk document dat ouder is dan twintig jaar kan worden
ingezien zonder toestemming van de KNVB.
Om het verblijf van Oranje in het Waldhotel is nog steeds veel te doen. Ten
eerste wegens de zwembad-affaire, die het Nederlands Elftal de wereldtitel
zou hebben gekost. Ook was er extreem zware beveiliging uit angst voor
aanslagen op de voetballers of een ontvoering van Johan Cruijff.
Het totaalbedrag dat de KNVB verschuldigd was na het verblijf in het
Waldhotel was DM 49.786,65. In de begeleidende brief sprak Hans Joachim
Krautkrämer van het hotel de hoop uit dat Oranje ooit weer eens zou
terugkeren. Dat zou er echter nooit meer van komen. Maar over gratis
reclame heeft dit onderkomen niet meer te klagen gehad sinds 1974.
De rekening wordt hier gepresenteerd.
Meer weten over het KNVB-archief? De inventaris van het KNVB-archief bij het ARA: http://www.archief.nl/knvb/
Sporthistorisch Naakt
In 1973 zorgde een groot aantal foto's van Walter Schmitz voor enorme
opschudding in West-Duitsland. Nadat Bayern Munchen met 6-0 had gewonnen
van Kaiserslautern hadden ze het nationale kampioenschap behaald. Dat werd
uitbundig gevierd in de kleedkamer, naakt in bad met grote hoeveelheden
champagne.
De spelers maakten geen bezwaar toen Schmitz zo'n 300 foto's maakte van de
blote voetballers. Ze vonden het geen probleem om met klokkenspel en al op
de gevoelige plaat vast te worden gelegd. Alleen de trainer Udo Lattek
hield liever zijn kleren aan, maar was niet te beroerd om ook in bad te
duiken.
Een jaar later beschuldigde de Duitse pers het Nederlands Elftal van vieze
spelletjes in bad, daags voor de WK-finale tegen West-Duitsland. Daar
hadden ze geen foto's van, om maar eens een verschil te noemen. Misschien
maar beter ook.
Leuk om elke week de nieuwsbrief te lezen, maar misschien wil je gewoon
luisteren naar sportgeschiedenis. Jurryt van de Vooren kruipt elke
zaterdagmiddag achter de microfoon van Radio Noord-Holland om een bepaald
onderwerp toe te lichten. Zo rond half zeven is die uitzending. Na afloop
worden deze geluidsfragmenten on-line gezet, om het waar ter wereld nog een
rustig te beluisteren. Click hier voor de lijst met fragmenten.